In mijn leven als autosportjournalist kreeg ik regelmatig de gelegenheid live kennis te maken met de Britse racerij en de daar actieve Belgische rijders aan het werk te zien. Om carrière te maken in de autosport – lees aan de weg richting Formule 1 te timmeren – moest je immers in Engeland gaan racen en daar proberen te winnen in Formule Ford of Formule 3.
Zo was ik erbij in Snetterton in 1981, waar Thierry Tassin om de Britse F3-kroon streed met Roberto Moreno, James Weaver, Raul Boesel en vooral latere kampioen Jonathan Palmer, die uitkwam voor het succesvolle West Surrey Engineering van Dick Bennets. Een reisje dat georganiseerd werd door Jean-Michel Martin, toen GO bij Belga, waarvoor TT dat jaar aanvankelijk uitkwam in de weinig potente Argo en gelukkig kon overstappen in de Ralt RT3/81 van Neil Trundle. Op eigen houtje togen wij later vaak naar het Formula Ford Festival in Brands Hatch en gezien heel wat jonge welpen – Franse Belg Bertrand Gachot, Vincent Radermecker, Marc Goossens, Kurt Mollekens – onder de vlag voeren van het Belgian Marlboro Team zorgde dat er voor dat we via de hulp van ‘de cowboy’ nog meer ter plaatse verslag konden uitbrengen van hun doen en laten. Meer dan eens gaven wij op zondagochtend afspraak bij Abelag (nu Luxaviation Belgium) voor een one day-trip naar het VK.
Geen éénzitterij, maar het EK Toerwagens, dat was in ’88 de reden voor zo’n reisje naar Silverstone. Geholpen door een tijdens de (verregende) Zolderse EG Trophy verkeerd gelopen strategie bij Ford – Dieudonné eindigde als tweede, ver voor Ford-favorieten Soper en Ludwig – had de Belg zich voor de voorlaatste (en beslissende) manche van het EK gepositioneerd als titelkandidaat in het duel tegenover BMW-kopman Ravaglia. Dieudonné was nog steeds Marlboro-rijder en dus rook (!) men bij Marlboro een unieke kans om in de Belgische media de nodige tamtam (en coverage) te verkrijgen over een (mogelijk) Belgisch Europese kampioen (dat was sinds 1976 met het BMW Luigi-duo Xhenceval-Dieudonné niet meer gebeurd)!
“De verkeerstoren werd verwittigd over onze terugkomst en toen onze piloot Ben Defense aan de landing begon, zagen wij op de tarmac van Luton brandweerwagens, ambulances en ander veiligheidsmateriaal aan komen rijden.”
Zodoende namen op die bewuste zondag 4 september Christian Lahaye (la DH), Jean-Marc Hardy (Le Jour), Walter Wauters (Het Nieuwsblad), Olivier Warnon (La Semaine Automobile) en ondergetekende voor Autokrant/Auto & Sport plaats in een tweemotorig Cessna-vliegtuigje, richting Silverstone. Of beter Luton, want hoewel er op het voormalig Britse airfield nog steeds kon geland worden, diende men op het nabijgelegen Luton te voldoen aan de douaneformaliteiten, alvorens door te vliegen. Ik hoor het onze piloot, Ben Defense, nog zeggen: “Ik zie het circuit liggen, ik begin aan de landing…”, toen wij daarop plots een hevige klap hoorden. Het vliegertje begon flink te trillen en wij zagen door het raampje, zoals in de eerste de beste tekenfilm, als het ware de veren rondvliegen! Ja, één motor had het begeven… Defense stak, jawel, een sigaret op en meldde dat wij ons krap dienden te zetten, want hij zag geen andere mogelijkheid dan terug te keren naar Luton. Op één motor. De verkeerstoren werd verwittigd over onze terugkomst en toen onze piloot Ben Defense aan de landing begon, zagen wij op de tarmac van Luton brandweerwagens, ambulances en ander veiligheidsmateriaal aan komen rijden. Inééngekropen op ons stoeltje voelden wij de Cessna wild te keer gaan, en pas na meerdere pogingen om het ding op één motor de min of meer in een neutrale landingspositie te krijgen, hoorden wij, met één klap, dat de wielen de grond raakten. We begrepen meteen dat ‘held’ Defense zijn Mission Impossible tot een goed had gebracht!
Oh, ja, die sigaret opsteken? Defense: “Om mij even tot kalmte te brengen en, in een eerste té snelle reactie, niét de enig overgebleven motor uit te schakelen…”
In een huurauto ging het daarop richting Silverstone, en haalden we nog net de start van de voorlaatste Europese race, waarin Dieudonné dus kans maakte om Europees kampioen te worden. Op voorwaarde dat hij de drie-uursrace zou winnen… Helaas. Het was het Brits-Franse duo Rouse-Ferté dat in een door Andy Rouse klaargestoomde Sierra de officiële Sierra van Soper-Dieudonné naar de tweede plaats verwees. Daarenboven gingen plekken 3 en 4 naar de andere Eggenberger Sierra’s van Niedzwiedz-Ludwig en Brancatelli-Schneider, terwijl BMW-man Ravaglia, samen met Heger, voldoende had aan een zevende plaats om de laatste Europese kroon richting München te sturen.
“In de bewuste Tourist Trophy tekenden Andy Rouse en co Alain Ferté voor een ‘home’-succes en… hielpen onrechtstreeks Roberto Ravaglia aan de Europese titel!”
Hoewel Ford Motorsport-toplui Peter Ashcroft en Lothar Pinske ter plaatse met de neus op de feiten werden gedrukt, had niemand bij het ‘blauwe ovaal’ ook maar even aan de mogelijkheid gedacht dat Andy Rouse de titelplannen danig in de war zou kunnen sturen. Want, waarom zou Rouse Ford niet hebben geholpen? Waarom zou hij aan de finish niét op de remmen gaan staan, zodat de zwarte Texaco Sierra voor winst kon gaan? Omdat Andy Rouse nooit goed had verteerd dat niét hij als Ford-trouwe tuner het programma van de Sierra Cosworth in het WK Toerwagens kreeg toevertrouwd en dat Ford Keulen hiervoor een beroep deed op de diensten van Rudy Eggenberger. In de bewuste Tourist Trophy tekenden hij en co Alain Ferté aldus voor een ‘home’-succes en… hielpen onrechtstreeks Roberto Ravaglia aan de Europese titel! Net zoals in het WK in ’87 won Ford nog wel het merkenkampioenschap.
Van deze TT onthielden we het (Europese) debuut van de TWR Holden Commodore met het duo Walkinshaw-Allam, waarmee de Australische plannen van het nieuwe Holden Racing Team steeds meer duidelijk werden. Eerder had vaste TWR-man Win Percy redelijk stilgehouden tests uitgevoerd met een Volvo 240 Turbo en ook in het Australisch Holden-plan was hij betrokken partij (zie Getuigenis Tom Walkinshaw).
Wat het EK betrof, zou enkele weken later in het Franse Nogaro het doek voorgoed vallen over de Europese toerwagenracerij. Ludwig-Soper wonnen in de Eggenberger Sierra de allerlaatste Europese toerrace, voor de Schnitzer BMW’s M3 van Ravaglia-Pirro en Van de Poele-Heger.