Volgend jaar bestaat Inkart dertig jaar! De zeg maar allereerste Belgische indoorkarting was het geesteskind van Mike Van Hooydonk. Het was evenwel in de paddock van Circuit Zolder dat ‘de Mike’ veel eerder startte met een “anti-slipschool”. Dat had dan weer veel te maken met het ontbreken van anticonceptie in de naoorlogse jaren. Pardon? Veilig vrijen, bestond nog niet in de jaren vijftig…
“Mijn levensverhaal heb ik inderdaad te danken aan de filosofie van de in Vlaanderen almachtige Kerk. Ik ben het vijfde kind, maar eigenlijk werd ik voorafgegaan door een broertje dat onder invloed van de naoorlogse minder goede voeding, ernstig ziek werd en na enkele dagen is gestorven. Zonder het heengaan van Rogerke, zou ik er wellicht nooit zijn geweest, en had ik wellicht deze woorden niet kunnen schrijven. Zou Jesco dan bestaan hebben? Zouden we erin zijn geslaagd om zovele mensen veiliger te laten… rijden? Want, ik ben ervan overtuigd dat wij qua verkeersvisie en wagenbeheersing gekoppeld aan een intelligente gedragscode, mensenlevens hebben gered. Er gaat geen dag voorbij zonder dat ik mensen, vrienden, familieleden erop wijs om voorzichtig te zijn en vooral met je hoofd erbij te zijn als je achter het stuur kruipt.”
Zoals de meeste babyboomers groeide ook Mike Van Hooydonk op met de geneugten van de golden sixties en Koning Auto maakte hiervan bijna automatisch deel uit. Meisjes hadden poppen, jongens speelden met autootjes. En al vlug kreeg Mike, alias, Marc, zijn eerste Dinky Toys en later Corgi Toys, want Matchbox, die waren té klein om de vergelijking te doorstaan met de auto’s die hij in de Antwerpse straten zag rondrijden!
“Ik was bezeten door de snelheid waarmee een auto kon rijden en ik deed niets liever dan in elke geparkeerde auto de kilometrique te checken en vast te stellen hoe snel die of die auto wel kon rijden. Op vakantie aan zee, in De Panne, vond ik mijn eigen pretpark, want het stond er vol met de meest verschillende, mooie en vooral snelle auto’s die ik op elke parking, in elke straat ging bekijken en de topsnelheden aflas. Ik herinner mij een 2 PK, waar de kilometerteller helemaal links stond, vlak tegen het raam en ik 80 km/u kon aflezen. Nu kan je hiermee eens goed lachen, maar voor mij was dat allemaal zeer indrukwekkend. Ik stond vol bewondering voor die fysieke kracht om zich met een auto voort te bewegen.”
Vader Van Hooydonk bezat een Buick en die haalde, dixit de toen vierjarige Mike, “zekers 200 km/u”, en hij kan zich nu wel herinneren dat zij onderweg naar de Wereldtentoonstelling aan de Heizel een top haalden van 150 km/u. Het was niet alleen de snelheid die bij hem een grote indruk naliet.
“Onze Buick die gleed als het ware over de baan, zo zacht – we zouden nu zeggen té zacht – was de ophanging. De zachtheid van een auto is mij bijgebleven en heeft mij aangezet om zovele jaren later steeds te kiezen voor eerst een Citroën DS en later CX.”
De vergelijking met den auto, werd doorgetrokken met het monteren van een kilométrique op het stuur van zijn fietsje, zodat Mike de verkregen snelheid kon meten. Het fietsje werd aan de spaken ook nog voorzien van met wasspelden vastgemaakte speelkaarten, zodat er al rijdende toch ook lawaai werd geproduceerd…
“Aan zee had ik natuurlijk al kennisgemaakt met een kwistax, en steeds koos ik voor het type go-kart mét trappers. Maar het was aan de watervallen van Coo dat de klik volgde: het besturen van een échte go-kart! Ik moest mij fysiek niet meer inspannen en kon mij volledig concentreren op het sturen en snelheid maken. Ja, dat is mij bijgebleven.”
Het is trouwens daar in Coo dat de, zeg maar symbolische wieg stond van het latere Inkart, één van de eerste Belgische indoorkarting die Mike in 1994 aan de drukke A12 uit de grond stampte.
“In al mijn jeugdig enthousiasme legde ik aan mijn moeder uit om naast het voetbalplein van Berchem Sport een kartpiste aan te leggen, zodat jongens konden karten, terwijl de vaders voetbalden. Ik had echter niet meteen gedacht aan een bezigheid voor de moeders. Dus, de reactie van mijn moeder, zal wellicht een diepe zucht geweest zijn. Maar, allez, organiseren zat blijkbaar zeer jong in mijn bloed.”
We schrijven dan 1966. Mike is 12 jaar en heeft als autofan ondertussen ook al kennisgemaakt met Michel Vaillant, de held die geestelijke vader Jean Graton in 1957 via het weekblad Kuifje lanceerde als autorenner van het merk Vaillant.
“Francorchamps en zo, dat was allemaal onbereikbaar voor mij. De verhalen van Michel Vaillant lieten mij toe de wereld van de racerij te ontdekken en uiteraard droomde ik ervan om mijn helden Vaillant en Warson achterna te gaan. Ik wou de autosport van Vaillant in werkelijkheid beleven en niet langer via de verhalen in Kuifje. Trouwens, ik voelde mij meer aangetrokken tot Warson. Wellicht omdat hij altijd mooie meisjes in zijn armen mocht sluiten!”
Een eerste “live” deed hij als co-piloot van zijn schoonbroer in de Antwerpse CRAC-kaartleesritten en ondertussen kocht hij om de veertien dagen Motoren Sport, het toen enige Nederlandstalige auto(sport)tijdschrift.
“Daar las ik over de school van André Pilette, maar wat mij helemaal aansprak, waren de verhalen van Patrick Nève (Belgische ex-F1-rijder die bij Brabham en Williams uitkwam, nvdr), die in Engeland bij Jim Russell was begonnen. Ik besefte dat ik voor de échte autosport over het Kanaal moest zijn en schreef mij in voor de cursussen op Snetterton. Ik had snel door dat Russell bij elke kandidaat “een potentieel als winnaar” snoof, zolang je maar voldoende centen op tafel kon gooien. Niettemin leerde ik er al spelende wat “car control” betekent…”
En “spelen” dat deden zo vooral in de buurt van het Nederlandse Circuit van Zandvoort bij Rob Slotemaeker.
“Op een goed ingezeepte piste leerde Rob jongeren achter het stuur van gewone auto’s spelenderwijze omgaan met de krachten van de fysica. Dat was gedurende de weekdagen zijn broodwinning en tijdens de weekends stond hij op de startgrid met de meest uitéénlopende bolides. Hij slaagde erin om zeven dagen op zeven met auto’s bezig te zijn. En daarop las ik in hetzelfde Motoren Sport een kleine aankondiging dat een slipschool in Turnhout medewerkers zocht…”
We zijn dan putje winter, anno 1976. Mike is bij aanvang van dat jaar de trotse vader geworden van Scott en ten huize Van Hooydonk moet er brood op de plank komen.
“Bleek dat Ed Eliasar – ja, nen Hollander – in Oud-Turnhout in het gehucht ’t Lint op het oude vliegveld ook een slipschool was gestart. Hij zou mij 1.500 BF per dag betalen en bood mij tevens 50% van de aandelen van de school. Zakelijk en organisatorisch, pure ellende, maar dat slippen, dat deed ik graag. Om één voorbeeld te geven van hoe het eraan toe ging: om de piste glad te krijgen, gebruikten wij oude motorolie van de leswagens. Niettemin slaagde ik erin een eerste klant aan te trekken: Ford Genk voor het testen van de nieuwe Ford Fiesta. Het had gevroren en tijdens één van de cursussen, gleed ik op een… bevroren zijberm en maakte met de Fiesta een stevige koprol. Eliasar dreigde met ontslag, maar enkele dagen later ging hij zelf in de fout en herleidde een andere auto tot de schroothoop! Moest ik hem nu ook ontslaan, was mijn eerste reactie. Ik besefte dat ik hier zo vlug mogelijk weg moest.”
Slipscholen waren in de seventies een rariteit in het Belgische autoland. Cees Siewertsen, nog een Noorderbuur, had een schooltje in de buurt van de A12 in Strombeek-Bever. Antwerpenaar Julien Lambert startte al in ’62 met een eerste slipschool in Mortsel, verhuisde in ’66 naar Zolder en tenslotte Oud-Turnhout en ook Gaston Baillien – toenmalig ingenieur bij Ford Lommel, medeoprichter van het Innara-team – gebruikte de parking van de Zolderse paddock om te leren slippen.
“Ik nam contact op Lambert om weer te weten over zijn bedrijvigheid, maar vernam van diens echtgenote dat hij zich van het leven had beroofd. Da begint hier goed, moet ik gedacht hebben en informeerde voorzichtig wat er met de school in Zolder was gebeurd. Niks meer. Ik ben dan maar rechtstreeks naar het circuit gereden en vroeg aan de brave man van dienst – den Herman van den Toren, noemde iedereen hem – of ik de parking, vlak tegenover het latere Ontvangstcentrum kon huren…”
Om de huurprijs van 8.000 BEF (nu 200 €) per maand en een Kevertje, aankoopsom 3.500 BEF, te kunnen betalen, vroeg Mike aan de eerste klanten 2.000 BEF (nu 50 €) voor één dag sliples.
“Veelal waren mijn klanten beginnende piloten die mij tijdens een bezoek aan de paddock hadden beziggezien en dachten bij mij wat truken te kunnen bijleren.”
De school heette nog MiSco – van Mike en Scott – en het was na de geboorte van Jeffrey in 1977 dat er voorgoed onder de vlag van JeSco werd geslipt. Op het einde van dat jaar – wellicht tijdens de Race Promotion Night – stopte Mike eigenhandig in de Zolderse paddock Jesco-foldertjes onder de ruitenwissers van de aldaar geparkeerde auto’s: Jesco Anti-Slipschool was een feit!
“Ik had ondertussen mijn eerste contact en ook aanvaringen met Maurice Beliën (de toenmalige sterke man van Circuit Zolder, ndvr), die mij beschouwde als de zoveelste ééndagsvlieg en mij prompt een herziening van het huurcontract onder de neus duwde. Maurice, altijd bij de pinken als het over geld ging, begreep evenwel snel dat de school goeddraaide en hij wou een graantje meepikken. In die onderhandeling, slaagde ik er wel in om twee autoboxen – de nummers 33 en 32 – te versieren als “office”. Wij hadden een haat-liefde-verhouding en ik moet bekennen dat ik qua zakendoen heel veel heb geleerd van hem. Hij heeft later ook toegegeven dat hij zich had vergist in de komst van “de Mike”.’
Maurice leerde Mike ook voorzichtig omspringen met… drank!
“Tijdens onze eerste gesprekken in de Oto-bar dronk hij mij systematisch onder tafel, maar hij bleef wel bloednuchter! Na enkele tournées vernam ik van Liske, Louis en Anita, de al even legendarische uitbaters van Oto Club, dat hij altijd Kivola dronk: limonade met een laagje schuim. En ik die dacht dat hij voortdurend biertjes achterover kapte!”
Puur zakelijk stond Ford Genk borg voor 150 leerlingen en dat liet Mike ook toe de Kever te verruilen voor een Ford Escort als enige lesauto.
“Ford Genk als visitekaartje en de mond-aan-mond reclame zorgden ervoor dat andere bedrijven de weg vonden naar Jesco. Het moet gezegd zijn dat er toen geen of weinig concurrentie bestond. Dat wij in de paddock van Circuit Zolder opereerden en ik toch nog altijd een boontje had voor de racerij, trok ook jongens aan zoals Duez en Snijers. Eerst kwamen zij slippen, en dan werden zij trouwe leraars.”